Tijdens de vasten- en Paastijd doorlopen wij in de Protestantse Kerk van Aalst het verhaal van Het leven van Mozes. Elke week verschijnt een meditatie op de website. Zo gaan wij samen op reis vanuit de slavernij in Egypte, door de woestijn, naar het beloofde land.
Naast de boeken die in de Bijbel staan zijn er ook veel joodse en vroegchristelijke geschriften opgesteld in de beginjaren van het christendom. Deze boeken zijn niet in de Bijbel opgenomen, maar vaak geven ze wel mooie inzichten mee die ons helpen de Bijbelse boodschap beter te begrijpen. Eén van deze geschriften was het evangelie van Nicodemus. Wij kennen Nicodemus vooral uit het verhaal uit Johannes 3. Hij was de farizeeër die in het holst van de nacht naar Jezus toe ging om meer te ontdekken over wie Jezus was. Of dit evangelie ook werkelijk geschreven is door Nicodemus, dat weten wij niet. Dat doet er ook niet zoveel toe voor ons. Wat ertoe doet is dat de omschrijving van de opstanding in dit evangelie ons een bijzonder inzicht geeft in het geheim van de opstanding.
Het evangelie van Nicodemus vertelt ons dat bij het sterven van Christus de graven open gingen. Wij lezen ook over deze gebeurtenis in Mattheüs 27, waar staat: “De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en verschenen aan een groot aantal mensen.” (Mat. 27:52-53) Nu is er een legende die vertelt dat er twee mannen waren, Charinus en Lenthius, die uit hun graven kwamen en naar Pontius Pilatus gingen om te vertellen wat er in de onderwereld gebeurde terwijl Jezus werd gekruisigd.
Het verhaal gaat als volgt. Nadat Jezus gedoopt was in de Jordaan, kwam dit ter oren bij Adam, de eerste mens, die op dat moment nog gevangen zat in de onderwereld. De joden geloofden destijds dat er onder de gewone aarde een onderwereld was waar alle mensen naartoe afdaalden na de dood. Toen Adam hoorde van de komst van Jezus, begonnen alle heiligen en profeten te juichen. Koning David begon te zingen uit Psalm 107: “Laten zij de HEER loven om zijn trouw, om zijn wonderen aan mensen verricht: bronzen deuren heeft Hij verbrijzeld, ijzeren grendels verbroken.” (Ps. 107:15-16) De profeet Jesaja herhaalde zijn profetie: “Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan. Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel!” (Jes. 26:19a) En hij zei ook: “Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?” (1 Kor. 15:55)
Terwijl de heiligen en profeten God aanbaden omwille van de komst van Jezus, zei Satan tegen de gevangenisbewaarder van de onderwereld, de prins van de hel: “Bereid je voor om Jezus van Nazareth te ontvangen. Hij heeft mij veel leed bezorgt. Ik had mensen doof en blind gemaakt, maar hij zorgde ervoor dat ze weer konden horen en zien. Ik heb Hem verleid, maar hij gaf niet toe. Hij heeft zelfs doden uit dit rijk laten ontsnappen!” Daarop werd de gevangenisbewaarder bang, en hij antwoordde: “Wie is deze Jezus van Nazareth, dat Hij de doden van mij wegneemt? Was Hij het die Lazarus uit de dood deed opstaan? Satan! Waarom zou je hem hier binnenlaten? Ik smeek je, breng hem hier niet binnen! Want toen ik zijn Woord hoorde, schudde ik en al mijn medebewakers van angst! Wij konden onmogelijk Lazarus vasthouden. Ik weet dat Hij de almachtige God is. Hem komt alle macht toe. Als je Hem binnenlaat, dan zal Hij iedereen bevrijden. Hij zal de ketenen van zonden waaraan ik al deze mensen heb vastgebonden verbreken. Hij zal hen wegleiden uit ons dodenrijk en meenemen naar het eeuwige leven!”
Terwijl Satan en de gevangenisbewaker met elkaar discussieerden donderde een stem door het dodenrijk die zei: “Open de poorten, prinsen van het dodenrijk, en laat de Glorierijke Koning binnenkomen!” De gevangenisbewaker zei tegen zijn onderdanen: “Barricadeer de poort! Vecht met al je macht! Laat Hem niet binnenkomen, want Hij zal ons zeker gevangen nemen.” Toen de heiligen dit hoorden, begonnen zij te schreeuwen: “Open de poorten en laat de Glorierijke Koning binnenkomen!”
De gevangenisbewaker raakte in paniek en vroeg: “Wie is deze koning?” Daarop antwoordde David: “Hij is de Glorierijke Koning, Heer van hemel en aarde! Hij is sterk en machtig, de Heer van de hemelse legermachten. Hij heeft het gekreun van de gevangenen gehoord, en komt ze nu bevrijden. En nu, jullie smerige gevangenisbewakers, open de poorten!”
Toen braken de poorten van het dodenrijk en Jezus kwam binnen. Overal scheen licht. Zelfs de diepste schaduwen van het dodenrijk werden met dit licht geconfronteerd. De ketenen van zonden waaraan de gevangenen gebonden waren werden verbroken. De Heer vertrapte de dood en nam de gevangenisbewaker gevangen. Alle kwade machten van duisternis en dood sloegen op de vlucht. Zo probeerden hem niet eens tegen te houden. Ze wilden Hem koste wat kost weg hebben. Hij nam Adam en de mensheid bij de hand en leidde hen uit het rijk van de dood en nam hen mee naar het eeuwige leven.
Dit verhaal klinkt heel wild. Wellicht voelt het zelfs een beetje onwennig. In het Mattheüsevangelie lezen wij hoe de aarde beefde, hoe de graven open gingen en hoe het voorhangsel in de tempel scheurde. We zien hoe de kosmische strijd zich op aarde weerspiegelde, maar het evangelie van Nicodemus vertelt hoe deze kosmische strijd er onder de aarde uit zag. En op een bepaalde manier is dit hetzelfde verhaal van de uittocht uit Egypte. Het verhaal van de opstanding is het verhaal van de uittocht. We zouden het op de volgende manier kunnen zien. De farao, dat was satan. Hij dacht dat hij het op kon nemen tegen de almachtige God. De Egyptenaren, dat waren de gevangenisbewakers die de Israëlieten, de heiligen van God, aan de ketenen hadden gelegd. Egypte als geografische plaats vormde de onderwereld waar de Israëlieten in gevangen zaten.
Maar toen, in het holst van de nacht, in de diepste duisternis, brak Gods licht door in de Egyptische duisternis. In elk huis en in elke hoek van de kamer scheen Zijn licht. Net zoals het dodenrijk werd verlicht toen Jezus binnenliep, zo werd nu heel Egypte verlicht. En net zoals Christus het kwaad vertrapte, zo bracht de Heer ook elke eerstgeboren zoon van de kwaadaardige Egyptenaren om het leven. De Heer maakte korte metten met de wortel van het kwaad. Christus nam zijn volk bij de hand leidde hen uit het dodenrijk, en op dezelfde manier begeleidde God ook het volk in de vorm van een wolkkolom en een vuurzuil uit Egypte. Deze verhalen delen hetzelfde patroon. Dit is een patroon dat zich telkens opnieuw afspeelt in de geschiedenis.
Nu wil ik u wijzen op een bijzonder element in dit patroon. Toen de bewakers van het dodenrijk de stem van Christus hoorden en Zijn licht zagen, werden ze doodsbang en ze vluchtten weg. De kwade machten van de aarde zijn doodsbang voor God. Denk bijvoorbeeld aan het verhaal van de bezeten man in de grafspelonk. De vele geesten die hem bezaten smeekten Jezus met de woorden: ‘Doe ons geen pijn!’ Daarom wilden de gevangenisbewakers niets liever dan dat Jezus bij hen weg zou gaan; weg uit het dodenrijk. Het maakte hen niet uit wat het zou kosten, Jezus mocht zonder verzet al hun gevangenen meenemen. Zo gebeurde het ook in Egypte. Zodra God intrede had gedaan in het land, smeekten de Egyptenaren de Israëlieten om te vertrekken: ‘Ga, ga weg uit dit land! Neem mijn zilver, neem mijn goud, het maakt mij niets uit. Maar alsjeblieft, GA!’ De dood, de duisternis, vreest vermoord te worden, en verjaagt daarom alles wat ook maar een klein beetje licht geeft.
Dit klinkt wellicht heel ver weg en abstract, maar wij komen het regelmatig heel concreet tegen in ons eigen leven. Stel, u hebt een groep vrienden met wie u elke avond een drankje doet op café. Jullie drinken te veel, iedereen weet het, maar niemand zegt er iets over. Langzaam laten jullie je ketenen door de boeien van alcohol. Maar op een dag wordt u op een bepaalde manier gegrepen - misschien is het God die u bij de hand neemt - en dit maakt dat u ervoor kiest om niet meer te drinken. Eerst zullen uw vrienden proberen u in de ketenen te houden. ‘Ach, doe toch niet zo moeilijk - drink toch een biertje met ons.’ Maar zodra ze doorhebben dat u het echt meent, dan willen ze u weg hebben. Het licht dat omhoog wijst, het licht dat maakt dat u een goed leven wilt bewandelen met God, is te fel en te confronterend. ‘Ga, neem mijn zilver, neem mijn goud, het maakt mij niets uit, maar alsjeblieft, GA!’
Met Pasen vieren wij hoe Christus afdaalde in de diepste duisternis, ons bij de hand grijpt en meeneemt naar het goede eeuwige leven met Hem. De heiligen en profeten in het dodenrijk begonnen God te aanbidden toen ze hoorden dat Jezus eraan kwam: “Heilig, heilig, heilig, Heer, God Almachtig! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer!” De zus van Mozes schreef een loflied nadat het volk was uitgeleid: “Ik wil zingen voor de HEER, zijn macht en majesteit zijn groot! De HEER is mijn sterkte, mijn beschermer, Hij heeft mij redding gebracht.”
Samen met allen die ons zijn voorgegaan zijn ook wij geroepen om God te aanbidden. Aanbidden doen wij met onze gedachten, onze woorden, ons zingen, onze daden, hoe wij met elkaar omgaan. Kortom, aanbidding doen wij met ons hele leven. Door te leven vanuit aanbidding grijpen wij de hand vast die Jezus ons aanreikt. Door te leven vanuit aanbidden wandelen wij met Hem mee, terwijl Hij ons leidt uit de dood naar het hemels koninkrijk. De Heer is werkelijk opgestaan, en wij met Hem. Halleluja! Amen.
Comentários